ONGENADIG ZAAKWAARNEMER

Gestart in het spoor van de experimentelen van net na de Tweede Wereldoorlog heeft Gils zich vrij vlug buiten bereik geplaatst met literatuur die tijdloos en actueel tegelijkertijd gebleven is, omdat hij zich als ongenadig zaakwaarnemer al in 1962 gedoemd wist een eigen maar niet onschuldige nevenwereld te creëren. In “heel vroeg smorgens: dan is het sosiale vooruitgang” krijgen we ondanks de eerder smalende titel een maatschappelijke diagnose vanuit iemand die kijkt met ogen als van gewapend glas:

“maar ik
heb mij zelf op film. op draad. op magnetofoon.
buiten bereik.
ik ben een ongenadig zaakwaarnemer!
ik zal mijn strottenhoofd niet met boter besmeren!”
(‘Gewapend oog’, pag. 7)

De vele maatschappelijke en (pseudo)wetenschappelijke waarnemingen die in zijn werk de revue passeren, leveren tegendraads tegenstrijdige resultaten op. De onvolkomenheid, de onbewoonbaarheid en de ongrijpbaarheid van de wereld én de onbegrijpelijkheid van zijn zelfbeeld en zijn directe omgeving, weerspiegelen zowel in letterlijke als in metaforische zin een gevoel van frustratie en wekken zelfs af en toe wat familiaal chagrijn op. De professor in “Waarnemingen, vertikaal” (‘Verbanningen’, 1964) onderzoekt niet toevallig bodemstalen van een grond die op onbegrijpelijke wijze grondig dooreengeschud is:

“Wat levert het onderzoek van de bodemstalen op? De rezultaten zijn tegenstrijdig. Ongeduldig ijsbeert de professor door het grote laboratorium. Ongelovig. Er zijn te vele dingen die hij moeilijk of niet kan aannemen. Hoe bestaat het dat in regelmatig horizontale afzettingen boven elkaar een jongere geologiese periode dieper ligt dan een veel oudere? Grondverschuivingen of andere seismologiese kapriolen leveren geen verklaring, het is niet zo dat de volgorde gewoon omgekeerd werd, ze is op de meest willekeurige wijze door elkaar gehaald. Duidelijk kwartaire resten worden gevonden in het hart van soliede primaire formasies, en dergelijke.

Om je stalen minderwaardigheidsschoenen van duizend trappen omlaag te mieteren! roept de professor buiten zichzelf.
Verdere boringen leveren niets beters op. Versteende vadersimbolen.” (pag. 139)

De relativiteitstheorie die Gils vanuit die observaties ontwikkelt, kunnen we slechts ten dele vatten met de term ‘groteske’. De waarde en essentie van zijn fictie boren dieper. Gils wordt een soort literaire traumaturg die via een verschrikkingstherapie wonden helpt helen in thaumaturgische werelden waarin hij wonderen kan laten plaatsvinden en natuurwetten kan manipuleren.

“Traumaturg
ik verkies
de konkrete verschrikking
van het zogenaamd fiktieve
boven de denkbeeldigheid
van een zogenaamd
naar het leven optekenen.”
(‘Onzachte landing’, 1979, pag. 41)

Hij hanteert daarbij een pararetorische techniek, die een literaire uitwerking is van de filosofische en metafysische leer van het solipsisme. Dat stelt dat alleen de eigen bewustzijnsinhoud reëel is, waardoor hij steeds symbolischer oorden, sferen en waanbeelden kon creëren. In “epizode van de vroeggestrande ruimtevaart” opgedragen aan “paul van ostaijen, ergens in een dimensie” bouwden vijf zeelui uit liefde voor de lucht “een ontzaglijk hoog huis. zo/ hoog dat de vogels er omheen wantrouwig werden,/ er zich eigenlijk nooit mee verzoenden”. Daar “kwamen zij slechts/ zelden naar beneden. de begane grond was een/ soort urine voor hen. al waren zij evenmin/ bekwaam de vogels die boven hun hoofd fladderden/ zelfs te zien. dat ware ook te hartsplijtend geweest.”
(‘Een plaats onder de maan’, 1965, pag. 52)

Dank zij dat monomanisch perspectief trok hij zich terug als een gematigd perfectionistische binnenwaartse buitenstaander in zijn eigen geïnterioseerde multiversum.

“geen streven was hem naar de zin.
geen verleiding kon hem bekoren.
maar omvlochten door de simbolen
van steeds simbolieser analogen
vluchtte hij steeds hoger
de steeds simbolieser hoogte in:
voor min gewin naar hij beweerde
wilde hij niet leven. of node.”
(‘Spookpijnen”, 2015, pag. 22)

Op die manier waant de onzichtbare ongenadige zaakwaarnemer zich in zijn nevenwereld buiten bereik.

“Buiten bereik
een tweede wereld heeft zich afgescheiden
van de eerste: geen onder noch boven
maar een nevenwereld.
je moet van goeden huize zijn
en zelfs dan lukt het niet steeds
om die wereld waar te nemen
daar hij onzichtbaar is. een zacht geknars
op de grens van de hoorbaarheid
is al wat wijst op zijn bestaan.
die tweede wereld zoals te verwachten
heeft ook een derde voortgebracht
en die derde op zijn beurt –
maar al deze werelden liggen
té ver buiten ons bereik.
in die terra incognita
wordt hooguit bij volmacht geregeerd.”
(‘Spookpijnen’, 2015, pag. 21)