GODDELIJKE PARABELS…

… VAN VREUGDE EN OPGESCHROEFD VERDRIET MET DE GROTE GLIMLACHER IN DE HOOFDROL

Met vreugde blik ik terug op herdenkingsjaar 2024. Ik dank Jeroen Kuypers die me de ruimte gaf in een (hier gereproduceerde) reeks facebookposts mijn fascinatie voor het werk van Gils vorm te geven. Het was me een waar genoegen op 15 januari 2024 mijn postume waardering in gang te mogen steken.

Maar zoals Maarten Inghels in zijn artikel ‘Het hobbelige parcours van Gust Gils’ terecht suggereert in het Gils-nummer van Deus ex Machina (2010), en ook al zijn er reeds heel wat Gilsnummers van tijdschriften en bundelingen van essays in studies rond zijn werk verschenen, er ligt nog altijd een boeiende zoektocht open in het archief en het (on)gepubliceerd (schaduw)oeuvre willen we het werk levendig houden. Ik zal niet nalaten nog af en toe mijn verrekijker daarop te richten.

Gils is niet dood (te krijgen), zoals hij zelf in zijn telefoongesprek met de wereld beweerde: “Hallo Gils, zei ik met een touw door mijn stem. Of sprak ik met een sigaret tussen mijn lippen? Iets wat ik normaal nooit doe. Daarom misschien klonk ik zo stuntelig: door gebrek aan ervaring. En dat dan uitgerekend op zo’n moment. (…) Je bestaat alleen zolang ergens iemand aan je denkt. Uit deze volzin valt een pracht van een smartlap te breien, al zeg ik het zelf. En toevallig is die vaststelling nog waar ook, zoals veel van wat in smartlappen wordt beweerd. Immers, waarin schuilt het smartlapperige van de ware smartlap: dat hij zo waarachtig, zo ontegensprekelijk is wat zijn inhoud betreft. Kortom, gewoonweg ondraaglijk. Een onduldbaar hiperrealisme van de emosie. Een voor geen geld te pruimen, tot en met sentimentele, maar jammer genoeg algemeen gangbare en bijgevolg demokraties geldige verschijningsvorm van Het Opgeschroefd Verdriet.” (‘Het zoemen van de bierkaai’, 1985, “Hoe ik het telefoonnummer van de wereld kwijtraakte”, pag. 182)

Zo maakte hij zichzelf ook onvergetelijk door een verhaal over “De kleur van de vreugde” te breien aan de roze sjaal die zijn dochter Flora voor hem haakte met zichzelf in de hoofdrol: “Gust Gils bezit een roze sjaal, misschien half zo lang als die van Doctor Who uit het teeveefeuljeton, maar veel blikvangender: deze sjaal van Gust Gils werd gehaakt door Flora, dochter van, uit het meest agressieve, schreeuwlelijke viltstiftroze dat wij, met vereende krachten, maar konden vinden. Want dit roze is de kleur van de vreugde. Als ik over straat ga met die sjaal van me om mijn hals, kunnen voorbijgangers niet naar mij kijken zonder dat die vreugde op hen toespringt. (…) Al heb ik daarbij eerlijk gezegd het nadeel dat ik mezelf niet zie lopen, dus ikzelf ben niet bij de profijten, gek genoeg; maar kom ik gun een ander wat.” (‘Integendelen’, 1979, pag. 12)

Al is niet iedereen tevreden met deze vorm van eigengereide theatraliteit die de kijker te kijk maar ook voor schut zet: “Ik moet ook toegeven: op sommige kijkers werkt dat roze sinjaal irriterend. Niet iedereen wordt even graag aan iets herinnerd. De spreekwoordelijke lap die gebruikt wordt in het stierengevecht is niet rood maar roze.” (pag. 12)

Een Gilsvriend echter laat zich door deze parapsychologische test niet misleiden:

“zo heb ik een vriend die de drukste straat
speciaal oversteekt naar mij toekomt om te zeggen
geef toe gust men had het kannibalisme nooit mogen
uitroeien
welk een schat van folklore
is daarbij niet verloren gegaan”
(‘Drie partituren’, 1962, pag. 30)

Met die scherpe dubbele bodemloze bodems worden we bij Gils dus geconfronteerd. Hij is enerzijds een schepper van zelf- en maatschappijkritische teksten die de verwerking zijn van taal die diep binnenin heel sterk via steile wenteltrappen centripetaal is gaan wentelen maar die bij leven en in rechtstreekse communicatie blijkbaar onuitgesproken bleef maar eens geland in de typische stijl van zijn gedichten vanuit hun onverwachte directheid des te harder met centrifugale kracht hun doel raken. Zoals in het gedicht aan zijn overleden vader “Voor René Gils, 1897-1963 [1]” waarin hij zichzelf typeert als “- ik die mezelf nooit onder gesproken woord kon brengen – en begrijp je me beter /nu je zelf een grotere objektieve / subjektiviteit hebt leren kennen.” (Deus ex Machina, november 2010, pag. 11) Een (zelf)relativerende wrangheid die ook spreekt uit de echtscheidingscyclus ‘De ontwrichting’ in ‘Stem buiten beeld’ (1992) waarvan het eerste gedicht als volgt luidt:

“ik dacht er het jouwe van.
en jij het mijne.
aldus mijn diagnoze.
jij was dan ook
mijn psichosomatiese kwaal.
en die zijn gevaarlijker
dan de reële.” (pag. 83)

Anderzijds blijft hij zijn scheppingen typeren als parabels van een afgeschampte demiurg: “een hulpgod, nee zelfs dat niet, niks goddelijks aan, hoogstens een dagloner van god, iemand om vuile karweitjes zoals scheppingen op te knappen voor de werkelijke God, dat Transsendente Wezen dat op Plus Oneindig om de waanideetjes van zijn demiurgen zit te Glimlachen” Zijn eigen creaties moeten daarbij niet te “bloedernstig deugdzaam” worden: “De mens moet ludiek blijven, moet ludieker worden dan hij ooit geweest is! En van ludiek gesproken, dat doet me eraan denken dat ik nog niks aan die natuurwetten heb gedaan, en zou het nu geen knetter plan zijn om de tijd eens achteruit te laten lopen, van toekomst naar verleden, wat een maffe effekten moet dat geven wanneer alles andersom gebeurt, ik lach me te pletter bij het idee alleen … Ja verdomd dat doe ik!” (‘Binnenwaartse buitenstaanders’, 1978, pag. 196-197) Op die manier geeft hij er in zijn omkerende pointes echt een (smart)lap op, vaak met een vlijmscherpe punt als van een echte parapoint. Zelfs God zal niet als laatste lachen, merkt hij tussen scherpe haakjes op:

“(Maar dan kan God, die met zijn Hoofdletter, die van Genezis, ook best zo’n voor zijn hoogmoed gestrafte zijn. Demiurg die op eigen houtje iets wilde ondernemen dat niet strookte met de plannen van de Grote Glimlacher. En inderdaad, ook in zijn geval liep het eksperiment hem uit de hand.)
(Met welke gevolgen, merken we dagelijks)” (pag. 197)

Met deze goddelijke parapointe eindig ik graag de herdenkingsbijdragen 2024 over de Grote Glimlacher Gust Gils, evenzo vaak de Grote Grimlacher. Herdenkingsjaar 2027 grijnst ons vanuit het archief al toe …